Graaf Floris V bezit in de 13e eeuw recht op een tiende deel van de opbrengst van het Zoetermeerse koren en het kleinvee.
Op 1 februari 1270 neemt hij hier een hypotheek op. Aan die transactie danken wij de eerste vermelding op papier van Soetermere. Op 20 maart 1281 geeft hij grond uit aan Dirk van Teylingen in Waddinxveen, tot aan de grenzen van onder andere Zegwaerde en Soetermere. Zegwaart en Zoetermeer zouden in 1935 de huidige gemeente Zoetermeer vormen.
Eerste en Tweede weg
Zoetermeer is echter al ontstaan in (of voor) de tiende eeuw als een nederzetting van akkerbouwers en vissers midden in het grote Hollands-Utrechts moerasgebied dat werd aangeduid als ‘die Wildernisse’. De vroegste nederzetting met de naam Zoetermeer ontstond naar alle waarschijnlijkheid in het Lange land, de smalle strook grond tussen de Leidsewallenwetering (Aziëweg) en de Broekweg (-zijde en -kade). In het zuiden strekte het ontgonnen gebied zich uit tot de huidige Vlamingsstraat/Dorpsstraat, in het noorden liep de ontginning in eerste instantie tot de op oude kaarten terug te vinden ‘Tweede-‘ of Groeneweg. Als ontginningsbasis werd een watertje gebruikt dat ongeveer halverwege deze strook lag: de Aernt Heyndricksvaert (ongeveer ter hoogte van het sprinterstation De Leyens). Aan weerszijden van deze vaart lagen percelen met een lengte van ongeveer 650 meter wat overeenkomt met de middeleeuwse standaardmaat van 6 voorling. De zuidelijke percelen werden doorsneden door de zogenaamde ‘Eerste weg’ die verbonden was met het Zoetermeerse Meer via de Zwaartsloot. De kerk lag net buiten de ontginning, op de hoek van de eerste weg en de Zwaartsloot.
Zoetermeer, Zegwaart en Rokkeveen
In de elfde en twaalfde eeuw versnelde de ontginning van de wildernis. De Zoetermeerse ontginning werd naar het westen uitgebreid. De verlengde zuidgrens van het Lange land, de huidige Voorweg, vormde de basis voor deze tweede ontginningsfase. De akkers lagen in eerste instantie aan de noordkant tussen de Voorweg (in 1544 Soetermeerseweg genoemd) en het Zoetermeerse Meer. Ook nu nog is te zien dat de Voorweg richting Leidschendam door een tweetal knikken de zuidgrens van de Zoetermeerse Meerpolder volgt.
In het zuidoosten van de huidige gemeente werd – waarschijnlijk onder leiding van ene Rutger – een nieuw stuk wildernis ontgonnen: Rutkenvene (Rutgers veen), het latere Rokkeveen. De percelen liepen vanaf de (mogelijk reeds bestaande) Molenweg, de huidige Stationsstraat, ongeveer 650 meter (6 voorling) naar het oosten, met ongeveer halverwege de Rokkeveense weg. Aan de Molenweg stond al in de 14de eeuw een korenmolen. In het verlengde van de Rokkeveense weg ontstond een derde ontginning: Zegwaart. De naam Zegwaart duidt op een laaggelegen stuk land (een waart), begroeid met Zegge (een moerasplant). De boerderijen van deze ontginningen stonden vermoedelijk langs de Rokkeveense- en de Zegwaartseweg. De ontginners stichtten een kapel op enige afstand van de bebouwing op de grens tussen Rokkeveen en Zegwaart (de huidige Dorpsstraat) bij de kruising met de Molenweg (Stationsstraat).
Afwateren
Om het veengebied in cultuur te brengen was het nodig om het te ontwateren. Daarvoor werden langs de akkers lange sloten gegraven. Bij de ontginning lag het veengebied nog boven zeeniveau, en kon het water worden afgevoerd door eenvoudig een verbinding te maken met een van de veenstroompjes die afwaterden op de (Oude) Rijn of Maas. Zegwaart en Rokkeveen waterden van nature af op het noorden. Om dit voor elkaar te krijgen werd een wetering aangelegd langs de grens met de Zoetermeerse ontginning: de Delftse- en Leidsewallenwetering. In oude archiefstukken wordt ook wel gesproken van de Zegwaartsewalle. Deze wetering waterde via de zogenaamde Elleboogsewetering af op de Weipoortse vliet (oftewel de Zwet) in Zoeterwoude. Langs de wetering lag een dijk of wal die waarschijnlijk de oudere Zoetermeerse ontginning moest vrijwaren van wateroverlast van het hoger gelegen Zegwaart.
Dit afwateringssysteem is (dedeeltelijk) nog in het huidige landschap terug te vinden. De Delftsewallenwetering loopt nu nog vanaf de Oude kerk in het Dorp langs de Sprinterbaan naar het zuiden tot aan de Rijksweg. De Leidsewallenwetering loopt vanaf de Oude Kerk naar het Noorden, parallel aan de Aziëweg, tot hij verdwijnt in de Zoetermeerseplas. De Elleboogsewetering is het hooggelegen water ten Noorden van het strand aan de Zoetermeerseplas. Overigens werd het al gauw onmogelijk om het water naar het noorden af te voeren; reeds in de 14de eeuw kregen Zegwaart en Rokkeveen toestemming om het overtollige water via de Rotte naar het zuiden te lozen.
Meer informatie:
Boeken en tijdschriften
- Tuinstra, B. (Bouke). (2000). Van meer en moer: de ontstaansgeschiedenis van Zoetermeer. ’t Seghen Waert, 19 (2), 5-8.
- Tuinstra, B. (Bouke). (2000). Van meer en moer: de ontstaansgeschiedenis van Zoetermeer. ’t Seghen Waert, 19 (3), 7-11.