Het is de tijd van de strijd tussen Oranjegezinden en Patriotten. Aan het begin van het jaar 1787 heeft de partij van de patriotten de overhand. De Oranjegezinden mogen bijna niets. Volgens een kleinzielige bepaling mogen ze bijvoorbeeld geen oranje dragen; zo kunnen ze hun overtuiging niet laten blijken.
In Zoetermeer is er een gewapend exercitiecomité van de patriotten. Stadhouder Willem V is uit zijn bevoegdheden ontzet en is van Den Haag naar Nijmegen verhuisd. De energieke echtgenote van de Prins, prinses Wilhelmina van Pruisen, kan op een gegeven moment niet meer tegen deze verbanning en gaat op weg terug naar Den Haag. Op 28 juni 1787 wordt zij in de Vlist opgewacht door een groep patriotten. Zij geleiden haar naar de Goejanverwellesluis. Haar broer, de koning van Pruisen, ziet dit als een belediging van zijn dynastie en eist genoegdoening van de Staten van Holland. Als hij die niet krijgt, trekt hij op 13 september met een Pruisisch leger van twintigduizend man Nederland binnen. Vrijwel nergens krijgt dit leger tegenstand. In alle plaatsen waar de Pruisen verschijnen, nemen de Oranjegezinden de macht in handen en vervolgen zij de patriotten.
Zoetermeer en Zegwaart
Nu waren er bij de patriotten betrekkelijk veel katholieken en remonstranten. De patriotten zijn voor vrijheid van godsdienst, iets wat katholieken en remonstranten, die op allerlei wijzen worden tegengewerkt, sterk aanspreekt. De vervolging door de Oranjegezinden is hierdoor niet alleen gericht tegen de patriotten maar ook tegen katholieken en remonstranten. 18 September 1787 was voor Zoetermeer en omgeving de dag waarop veel veranderde.
De Oranjegezinden richten op deze dag hun woede op dominee Pieter van den Bosch. Van den Bosch is van 1757 tot 1760 remonstrants predikant in Zoetermeer geweest en is na zijn emeritaat in 1783 weer in Zoetermeer komen wonen. In zijn tijd is hij een bekend geleerde en publicist, lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, maar vooral een vurig patriot.
De ochtend van de achttiende september vult de Dorpsstraat zich met een menigte van mensen die allemaal oranje kokardes dragen. De feestvreugde slaat al snel om in baldadigheid. Bij Van den Bosch wordt de deur opengegooid. Men roept naar binnen. Even later stopt een troep volk uit Bleiswijk, lopend en rijdend op paarden, voor het huis van Van den Bosch. Dit huis stond aan de Dorpsstraat, tegenwoordig nrs. 89-91. Intussen verschijnen enkele leden van het dorpsbestuur. Van den Bosch overhandigt aan deze bestuursleden zijn patriottische papieren.
Het volk is nog niet tevreden. De dominee moet oranje kleding aantrekken en spijt betuigen. Als hij dat heeft gedaan wordt het wat rustiger, maar ’s middags begint de oploop opnieuw. Men wil meer papieren. Maar de ontbrekende papieren zijn niet in het bezit van Van den Bosch, maar van schout Vonk, die op Palenstein woont. Schout Vonk is buiten het dorp en zijn plaatsvervanger Helmont is niet thuis. Beide heren waren kennelijk verstandiger geweest dan Van den Bosch, op wie de onrust zich opnieuw richt.
Onderduiken
De oploop houdt ook ’s avonds aan. Een buurman komt achterom en waarschuwt de dominee dat er plannen zijn om de volgende morgen vroeg met geweld bij hem binnen te dringen. Van den Bosch besluit de nacht ergens anders door te brengen. Met zijn vrouw verlaat hij zijn huis aan de achterkant. Zijn nicht Petronella Doornhaag en dominee De Roy – schoonzoon van de remonstrantse predikant van Zoetermeer Abraham Maas – helpen hen met een ladder over Buurvaart die achter de Dorpsstraat ligt. De nacht brengen zij door in het huis van zijn twee zussen die ook in Zoetermeer wonen. Maar de gezusters Van den Bosch zij verschrikkelijk bang. Daarom verhuist de dominee met zijn vrouw de volgende dag alweer, nu naar de zolder van het huis van de tuinman van Van de Bosch, die drie panden verder woont. Ondertussen is het iets rustiger geworden. Deze rust wordt verstoord door het – onjuiste – gerucht, dat een leger patriotten in aantocht is. Een aantal heethoofden wil nu alle huizen doorzoeken om Van den Bosch te vinden. De vrouw van de tuinman durft het echtpaar Van den Bosch niet langer in huis te houden en stuurt hen naar een kleine schuur die op de werf staat. Dit blijkt een onmogelijke verblijfplaats. Ze gaan daarom toch maar weer naar het huis van de zusters. Die durven hen niet binnen te laten. Het echtpaar moet in een stromende regen buiten op de werf blijven. Van hieruit zien zij de woedende menigte in de Dorpsstraat en de voorbijtrekkende Pruisische soldaten.
Op de vlucht verdronken
Misschien dacht dominee Van den Bosch op een gegeven moment dat hij ontdekt was, of misschien was hij ook echt werkelijk ontdekt. In ieder geval vlucht hij weg uit de richting van de Dorpsstraat en komt in de vaart terecht die daar achter ligt. Petronella Doornhaag ziet hem te water raken en rent het huis uit. Ondertussen komt het volk luid schreeuwend de werf op. Bang vlucht Petronella weer naar binnen. Van den Bosch wordt even later uit het water getrokken, maar blijkt al dood te zijn. Het lijk laat men – volgens de voorschriften voor verdronkenen – op de stoep aan de sloot liggen. Dit alles gebeurt op 22 september. De gezusters Van den Bosch, die vragen of ze het lijk in huis mogen halen, krijgen te horen dat de baljuw van Rijnland hiervoor toestemming moet geven. Het lijk blijft vijf dagen op de stoep liggen. De mensen steken oranjebloemen in neus, oren en handen van het lijk. In zijn mond worden schelpen gedaan. Eindelijk stuurt de baljuw twee veldwachters die het lijk aan een touw binden, het in de sloot werpen en daarna met een schuit naar het kerkhof trekken. Hier wordt het zonder kist in een kuil begraven.
Meer informatie:
Boeken en tijdschriften
- Hoefnagel, P.G. (1980). Zoetermeer, een Hollands tweelingdorp. Europese Bibliotheek.