Verder naar inhoud

In 1514 vinden we in Zoetermeer-Zegwaart de eerste vermelding van personen die ‘leven van den Heyligen Geest’. De Heilige Geestmeesters deden uitkeringen aan ‘miserabele personen die schamel sijn ende heur broot niet winnen en mogen’. In het midden van de 17e eeuw wordt de benaming Heilige Geestmeesters vervangen door Groot of Politiek Armbestuur. De inkomsten van de Grote Armen kwamen uit collectes die vier keer per jaar bij alle ingezetenen ‘met openen schaale’ werden gedaan. Ook stonden her en der bussen waarin giften konden worden gedaan. Vanaf 1706 moest voor elke in de zomer geplaatste bijenstok (bijenkorf) één stuiver aan de Armen worden afgedragen. Dit kon per jaar oplopen tot honderden stuivers.  

In de 18e eeuw gingen grote sommen geld voor brood, schoenen, kleding en kostgeld naar mensen die armen in huis namen. Doodskisten en begrafenissen van armen werden betaald uit de kas van de armmeesters en ook de chirurgijn had vaste inkomsten van het armbestuur. In 1743 moesten alle bedeelden in ‘rood vries of baey’ letters op hun mouw naaien om herkenbaar te zijn. Zegwaarders kregen ZW opgenaaid, Zoetermeerders SM. Zonder letters kregen zij geen bedeling of winkelwaren. In 1756 overleden Johanna Colonius en haar man Cornelis van Aalst, de ambachtsheer van Zoetermeer. Het echtpaar liet 6000 gulden na aan de Armen, onder de voorwaarde dat dit alleen aan Zoetermeerse armlastigen ten goede mocht komen. De armenkas bevond zich toen in slechte staat. De Zoetermeerders vreesden ’totaale ruïne’ als de gezamenlijke armenzorg zou worden voortgezet. Het kon toch van de Zoetermeerders niet worden gevraagd de armen van Zegwaart te steunen ‘waartoe zij geene de minste relatie hebben’?  

Soepuitdeling aan de armen (Afbeelding: Dirk Langendijk, Stadsarchief Rotterdam)
Soepuitdeling aan de armen (afbeelding: Dirk Langendijk, Stadsarchief Rotterdam)

Uiteindelijk deed Zoetermeer de concessie voor alle schulden sinds 1750 zorg te dragen en slechts 1/3 van de inkomsten op te eisen. Zegwaart verklaarde geen aanspraak te zullen maken op de lucratieve legaten van de ambachtsheer en zijn echtgenote. Per 1 januari 1759 waren er twee armbesturen. Collecten zouden voortaan gescheiden worden gedaan en ook de inkomsten uit bijenstokken werden gesplitst. Bij de schoolmeester van beide dorpen stond ook een bus. Dat zouden er twee worden, met de namen der dorpen er opgeschilderd. Bij het begraven van een Zoetermeerder zou de Zoetermeerse bus worden ingezet en bij een Zegwaarder, de Zegwaartse.  

In 1798 probeerde de Eerste Kamer de armenzorg te centraliseren. De plaatselijke armbestuurders deden braaf opgave van hun situatie. De Zoetermeer-Zegwaartse diaconie wilde haar eigen armen blijven onderhouden. De beide Politieke Armbesturen meldden net rond te kunnen komen. Zegwaart noemde wel specifiek het probleem van het ontbreken van een armenhuis. Er was geen geld voor aankoop en zo bleef uitbesteden bij particulieren een relatief kostbare zaak. De Remonstrantse gemeente meldde dat zij geen fondsen had maar desondanks zelf voor hun armen wilde blijven zorgen. De katholieke armmeesters verklaarden, onder protest van de pastoor, de zorg voor hun armen aan de overheid te willen overdragen. Het mocht allemaal niet baten. De scheiding bleef. Pas in de 20e eeuw zou het onderscheid naar religie en woonplaats op het gebied van de sociale zorg geheel worden uitgebannen.

Meer informatie: 

Archieven