Koning Willem I stelde in 1816 een reglement voor de Nederlandsche Hervormde Kerk vast. Daarmee was dit protestantse kerkgenootschap nog net geen staatskerk geworden – er was immers formeel een scheiding tussen kerk en staat – maar de Kerk verkreeg wel een stevige positie en veel invloed, vooral in het noorden en westen van het land. Wat daarbij hielp is dat de dominees een deel van hun salaris van het Rijk kregen. Al vanaf het begin riep dit weerstand op bij meer conservatief denkende protestanten, die hun kerkorganisatie en gedrag baseerden op de in 1618 gemaakte afspraken in de synode van Dordrecht, de Dordtse leerregels. De eerste afscheiding van de Hervormde kerk vond plaats in 1834 in Ulrum in Groningen. Vele kerkelijke gemeenten zouden volgen.
In Zoetermeer-Zegwaart kwamen in het midden van de 19e eeuw al enkele verontruste kerkgangers bijeen, die erg op hun zelfstandigheid waren gesteld. Op 29 april 1862 richtten zij de Christelijke Afgescheiden gemeente op en maakten zij zich los van de Hervormde gemeente Zoetermeer. Vanaf 1892 noemden zij zich Gereformeerde Kerk van (Zegwaart en) Zoetermeer. Ze begonnen met 29 leden en hielden kerkdiensten in een huis aan de Dorpsstraat 171. De eerste jaren waren zwaar. Weliswaar hoorden de gereformeerden in Berkel en Rodenrijs tot 1891 ook bij de Zegwaartse kerk, maar het ledental was klein en de kas krap. Het lukte wel om dominees te interesseren maar die bleven meestal maar een paar jaar. Jarenlang stonden er ‘oefenaars’ op de kansel, wel voorgangers maar geen officiële predikanten. Ook de inwoners van Zoetermeer-Zegwaart konden niet altijd begrip opbrengen voor de afgescheidenen. Uitjoelen en met modder gooien naar de kerkgangers was ‘gewoon’ en bij de eerste kerkdienst stonden scheldende vrouwen bij de ingang die dreigden de zaak in brand te steken.
De gereformeerden hielden dapper vol en bouwden in 1867 een eigen kerk aan het Lagereinde, Dorpsstraat 173. In 1909 werd hiernaast een fraaie pastorie gebouwd op nummer 171. De kerk kreeg in 1902 zelfs een orgel en moest enkele jaren later worden uitgebreid met een galerij wegens gebrek aan zitplaatsen. Bij het vertrek van dominee van Loon in 1906 was het gebouw stampvol. De plaatselijke verhoudingen waren weer wat genormaliseerd want ook de hervormde predikant woonde het afscheid bij.
In 1930 hakte de kerkenraad de knoop door: ze zouden een nieuwe kerk bouwen en het oude gebouw werd verkocht aan Arie van der Spek om als boterpakhuis te dienen. Het ontwerp van architect W.B. Plooij uit Amersfoort viel in de smaak en in 1932 verrees een grote vrijstaande kerk aan de Stationsstraat met daarnaast een pastorie. De lokale aannemer Jan van Os, een trouw kerklid, verzorgde de bouw. Het enthousiasme voor de nieuwe kerk was groot. ‘Wij mochten als ’t ware een feestgang maken door de gemeente’ schreef een ouderling. Van alle kanten stroomden giften binnen, waaronder ook een torenuurwerk en drie luidklokken. De kerk werd informeel de Boterkerk genoemd, omdat veel gemeenteleden hun inkomsten uit de boterhandel hadden. In 1976 zou de naam Pelgrimskerk in gebruik worden genomen.
Hoewel de ontkerkelijking in de jaren (19)70 fors inzette, had de Gereformeerde Kerk aanvankelijk de wind mee in het sterk groeiende Zoetermeer. In 1976 werd zelfs een tweede kerkgebouw, De Olijftak in De Leyens, in gebruik genomen. Twintig jaar later waren er nog vijf predikanten met hun eigen wijkgemeente, verspreid over de stad. Steeds vaker waren dat Samen Op Weg-gemeenten geworden, gezamenlijk met de Hervormden. In 2012, bijna 150 jaar na de oprichting, ging de Gereformeerde Kerk Zoetermeer op in de Protestantse gemeente Zoetermeer.
Meer informatie:
Archieven
Boeken en tijdschriften
- Peels, G.L. & Van der Spek, J., (1962). De Gereformeerde Kerk van Zoetermeer (1862-1962).