Eeuwenlang kon Nederland gebruik maken van eigen energiebronnen. Daarbij horen de 20e-eeuwse steenkool uit Limburg en het Groningse gas. Voor die tijd waren het de miljoenen turven die jaarlijks vooral van het Hollandse en Gronings-Drentse platteland werden gehaald. Veengrond werd gedroogd en was dan geschikt als brandstof. Turf hield de huizen in de winter warm. De nijverheid kreeg zo haar brandstof voor de productie van bier, jenever, laken en bakstenen. Een deel van de energiebehoefte in de nijverheid werd gedekt door steenkool uit Engeland of de omgeving van Luik.
Molens
Rond de Veluwe gebruikten papiermolens stromend water om een rad in beweging te krijgen. En op het Hollandse platteland gebeurde datzelfde door windmolens. Wieken vingen de wind op die via raderen een stamper, maaltoestel of waterrad in beweging zetten. Zo werd aan de Zoetermeerse Molenweg, nu Stationsstraat, graan gemalen voor de vele bakkers. En stond je op de toren van de Oude Kerk, dan kon je gemakkelijk 40 molenwieken in de omgeving zien draaien. Zij hielden de polders, die meters onder de zeespiegel liggen, met hun schepraderen droog. De spanwijdte van de grootste molenwiek was 28 meter. Door de kap van de molen telkens in de windrichting te draaien kon de molenaar optimaal gebruik maken van de wind.
Onderhoud
Het onderhoud van die molens kostte veel geld. De Meerpolder had drie molens, de Driemanspolder had er zelfs twee keer drie. Ze voerden het water telkens anderhalve meter omhoog naar de volgende molen. De hoogste of bovenmolen sloeg het water uit op de zogeheten boezem die het overtollige water van Zoetermeer afvoerde naar de Vliet of de Oude Rijn. De molens in Zegwaart deden dat op hun beurt richting de Rotte. Voor de Meerpolder drukte het onderhoud van de molens zwaar op de begroting van de polder: zo’n 35%. Dat ging op aan de houten roeden, wieken, raderen, assen, waterrad en ook het riet als omhulsel van molen en kap om alles droog te houden, de zeilen voor de wieken en zelfs de reuzel om de draaiende delen in te kunnen smeren.
Wind en stoom
In de 19e eeuw ging gegoten en gesmeed ijzer de houten onderdelen vervangen. Zo werden de molenroeden van ijzer. In 1860 bestelde het bestuur van de Driemanspolder een gesmeed ijzeren scheprad met bijbehorende as. Tien jaar later kwam de discussie op gang over het gebruik van stoommachines. Als voorbeeld konden de bestuurders de stoomlocomotieven op de nieuwe spoorlijn zien die achter over hun land reden. Het leverde tientallen jaren discussie op. Immers, de bestaande molens liepen op gratis wind. Uiteindelijk werd één molengang van drie molens vervangen door een stoomgemaal dat werd aangedreven met kolen. De molenaar heette voortaan machinist en stoker. In 1922 kwam er een gemaal met een pomp die op olie draaide.
![Pomp in het gemaal 'De Nieuwe Polder' (foto: B. Koopmans, coll. HGOS)](https://www.geheugenvanzoetermeer.nl/wp-content/uploads/2024/10/a0223-300x214.jpeg)
Meer informatie:
Boeken en tijdschriften
- Vermeulen, T. (Ton). (2020). De Driemanspolder; boeren, baggeren, bouwen en bergen. Het Fluitschip & Historisch Genootschap Oud Soetermeer.