In de 17e en 18e eeuw vertrok je niet zomaar uit je woonplaats. Het kon zijn vanwege een geliefde, werk, maar ook door een misstap, schuld of voor het avontuur. Dan kwam je al gauw uit bij de marine, het leger, de West-Indische Compagnie of de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC).
De VOC was in 1602 opgericht om de handelscompagnieën te verenigen die hun geluk beproefden in Azië. Samenwerken zou tot betere resultaten leiden, lees winst. De Staten-Generaal die het octrooi verleenden hadden er nog een extra motief bij: de vijanden in de Tachtigjarige Oorlog, Spanje en Portugal, konden daarmee economisch getroffen worden. De VOC kreeg een monopolie voor de Nederlandse handel op Azië ten oosten van Kaap de Goede Hoop, mocht oorlog voeren en verdragen sluiten. Een soort staat naast de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Handel
De VOC dreef handel in Azië en met de winsten werden de retourvrachten naar de Republiek ofwel ‘patria’ gefinancierd. De lading van de schepen bestond de eerste decennia vooral uit peper, nootmuskaat, foelie, kruidnagel en kaneel, maar ook uit bijvoorbeeld porselein en zijde.
Een staat in Azië
Vanaf 1680 werd de VOC steeds meer een Aziatische vorst met grote stukken land in Zuid-Afrika, Ceylon, Java en de Molukken. De VOC-dienaren, van koopman tot soldaat en matroos, die daar jaren verbleven gingen ook voor een deel op in de plaatselijke cultuur. Dat was nodig om handel voor de VOC te drijven, via illegale handel zelf rijk te worden, via huwelijken netwerken te creëren en door politiek en wapens macht uit te oefenen. Een maatschappij waarin ook slavernij bestond. De VOC en haar personeel bezaten slaven en handelden daar ook in.
Zoetermeerders
De VOC had steeds meer personeel nodig om de schepen, de gebieden en de forten in Azië te bemensen. In twee eeuwen gingen één miljoen opvarenden met de schepen naar de Oost. Een derde kwam terug. Er zaten in de 18e eeuw ook ongeveer 80 mensen uit Zoetermeer en Zegwaart bij, met achternamen als Sonnevelt. Robol, Buijtenwegh, Roggeveen, Van der Wal, Keijser en Van der Pot. Als matrozen of soldaten tekenden ze een contract voor drie jaar, de hogere rangen vijf jaar.
Willem Cornelisz Swaan was in 1707 geboren en woonde midden in de Dorpsstraat. In 1742 stierf zijn vrouw, de vijf kinderen waren haar al voorgegaan. Armoede en eenzaamheid, als enige van het gezin overgebleven, dreven hem waarschijnlijk naar de VOC. Willem monsterde in 1743 aan op de Loverendaal. Al na zes dagen overleed hij aan boord van het schip. Niet iedereen stierf onderweg of op de forten in Azië. Matroos Cornelis Cornelisz. Broer liet bij zijn vertrek zijn twee tienerkinderen achter maar keerde na jaren in 1790 weer in Zoetermeer terug.
Meer informatie:
Boeken en tijdschriften
- Gaastra, F. (2012). De geschiedenis van de VOC. Walburg Pers.
Websites
- Zoeken naar opvarenden bij de VOC in de 18e eeuw
- Heijden-Smits, E. (Ellen), Vijverberg-Kalkema, M.(Marjolijne) & Klein, C. (Cees). (2006). Zoetermeerse en Zegwaartse zeevaarders in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie 1700-1795. ’t Seghen Waert, 25(3), 25-31 en ’t Seghen Waert, 25(4), 3-8