De Oude Kerk was voor 1800 een openbare plek, eigendom van het hele dorp en in de Dorpsstraat de centrale plek van samenkomst. Op zondag was er wel een gereformeerde (hervormde) kerkdienst maar hier werden ook alle officiële berichten ‘aan de deur’ gehangen. Op het kerkhof werd iedereen, ongeacht geloof, begraven. Het kerkplein was toneel van marktkramen en zelfs van de kermis die half september werd gehouden. De hervormde kerkenraad verzette zich altijd hevig tegen de kermis vanwege de onzedelijkheid, de drinkgelagen en de vechtpartijen. Tevergeefs: het economische en sociale belang woog uiteindelijk altijd zwaarder.
Rederijkers
Tijdens de kermis traden ook vaak rederijkers op. Dat waren groepen mensen georganiseerd in zogeheten kamers die de dicht- en toneelkunst beoefenden. Die in Zegwaart heette De Seghbloem, in Zoetermeer was dat De Meerbloem, waarvan haar bloemen later het officiële wapen van het dorp zouden vormen. Deze zogeheten kamers hadden een zekere kwaliteit, want ze waren als vrije of zelfstandige groepen geaccepteerd en opgenomen in de rijen van de provinciale rederijkerskamers. Bij refreinfeesten moesten de leden bij een vooraf vastgesteld onderwerp een gedicht maken en voordragen. Verder verzorgden zij tijdens de jaarlijkse kermis of markten kluchten, tragedies en andere toneelvoorstellingen.
In 1616 trad de Zoetermeerse kamer op tijdens een rederijkersfeest in Vlaardingen, samen met tien andere. Ook speelde zij op bijeenkomsten in Haarlem en Kethel bij Schiedam. Behalve de meerbloemen droeg zij in haar blazoen de spreuk: Met zoetigheid meer.
Tegenwerking
De reformatorische kerk zag de activiteiten echter als heidens, toneelspelen en gedichten zouden de eigen leer kunnen aantasten. Bovendien was de zondag de enige vrije dag om op te treden en daarmee een geduchte concurrent voor de kerkelijke diensten. En mannen in vrouwenkleren of andersom was volgens de Bijbel (Deut. 22,5) uit den boze.
In 1600 wist dominee Wijnand van Beeck de kerkelijke regionale classis achter zich te krijgen om de oprichting van een rederijkerskamer tegen te gaan. Trots las hij later een brief van de provincie voor waarin de ‘camer der rethorisijns het openbaar speelen’ was verboden. Zeven jaar later moest het rechterlijke Hof van Holland er aan te pas komen om in Zoetermeer de rederijkers ervan te weerhouden op de kermis op te treden. Een deurwaarder ging rond om ‘met clockegeslach’ (luidend met een bel) aan te kondigen dat het spelen geheel was verboden. De ouderlingen van de kerk en de schouten (burgemeesters) van beide dorpen moesten de leden van de kamer vermanend aanspreken op hun voorgenomen activiteiten. Waar dat moest gebeuren is niet duidelijk: ze kwamen bijeen in een bakkerij maar Zoetermeer en Zegwaart telden destijds minimaal zeven bakkers.
Uit de mode
De rederijkers waren echter niet te stoppen. In 1649 verzocht de kerkenraad de lidmaten zich van alle ‘kermisvreuchde, soo oock bijsonderlijck van dit quaat’ te onthouden. Elf jaar later gaf een verordening van de lokale ambachtsheer (formeel de bestuurder en rechtspreker) duidelijk aan dat rederijkers op geen enkele dag komedie, tragedie, klucht of iets anders mochten spelen of vertonen. Op vergrijp stond een stevige boete en bij niet direct ophouden na een waarschuwing was de straf een dubbele boete. Het hielp allemaal niet, ze bleven actief tot ongeveer 1700. Toen raakten ze uit de mode door de opkomst van het Franse toneel.
Meer informatie:
Boeken en tijdschriften
- Abels, P.H.A.M. & Wouters, A.Ph.F. Classicale Acta 1573-1620. Deel VII Provinciale synode Zuid-Holland, Classis Delft en Delfland. (2001). Huygens Instituut.