Zoetermeer en Zegwaart liggen in het hart van Zuid-Holland. Op vijftien tot twintig kilometer rondom vind je de steden Leiden, Den Haag, Schiedam, Rotterdam en Gouda. De Dorpsstraat was onderdeel van de belangrijke route Gouda-Den Haag. In het dorp was deze straat geplaveid, daarbuiten niet. In de zomer lukte het wel om met paard en wagen een reis te ondernemen, al werd je stevig door elkaar geschud. Maar in de winter waren de wegen modderpoelen.
De Voorweg, Markse Weg en Kostverlorenweg tot Leidschendam waren belangrijk in die route naar Den Haag. Op het einde van de Kostverlorenweg stond een tol waar mensen, wagens en paarden moesten betalen voor het gebruik van de weg. Voor een ruiter was dat een halve stuiver, een koets een hele stuiver ofwel vijf cent. Goudse leden van de Staten van Holland hadden vrije doorgang. Zij hadden namelijk in 1594 veel geld gegeven voor het verbeteren van de weg.
Waterwegen
Het meest comfortabel was toch wel het reizen via het water. Steden hadden vaak een jacht waarmee ze bijvoorbeeld over de Schie en de Vliet naar Den Haag konden reizen. Voor gewone reizigers was er de trekschuit die met een lang touw door man of paard op de walkant (het jaagpad) werd voort getrokken. Deze schuiten vormden een regelmatige dienst tussen Amsterdam en Rotterdam.
Vanuit Zoetermeer was het met niet al te grote schepen met platte bodem ook mogelijk om de Vliet of de Oude Rijn te bereiken. Dat ging via de Voorwegwetering en dan langs de molens bij Wilsveen of via de Leidsewallenwetering richting Noord Aa en dan naar Stompwijk, Zoeterwoude en verder. Om naar Delft te varen moesten de schippers via de Delftsewallen, al lag daar wel de Reguliersdam in de weg (bij de huidige watertoren en het winkelcentrum). Via een overtoom, een hijsinstallatie, kon het schip eroverheen getrokken worden om verder richting Pijnacker en Delft te varen.
Beurtschepen
In 1799 waren er in Zoetermeer en Zegwaart ook geregelde afvaarten van zogeheten marktschuiten. Die voeren met producten en mensen naar de omliggende steden. Op maandag heen en weer naar Den Haag, woensdag en zaterdag naar Leiden, donderdag naar Delft en op zondag naar Rotterdam waarbij de schuit dinsdag terug voer.
De mensen die regelmatig op steden voeren werden beurtschippers genoemd. Als ze geen vaste regelmatige bestemming had noemde men dat wilde vaart. In de 19de en eerste helft van de 20ste eeuw voeren de schepen op zeil of voortgetrokken door mens of paard meestal via het Elleboogse Verlaat (sluis) op het einde van de Leidsewallenwetering naar Zoetermeer. Bij het dorp lag een haventje maar ze konden ook doorvaren naar Den Hoorn of naar korenmolen De Hoop. Pas vanaf de jaren (19)20 werden de wegen beter en nam de vrachtwagen het werk langzaam over.
Meer informatie:
Boeken en tijdschriften
- Vermeulen, T. (Ton). (2000/2005). Vijf meter onder N.A.P. Water in Zoetermeer. Gemeente Zoetermeer & Historisch Genootschap Oud Soetermeer.
- Grootveld, R. (Ronald) , Tuinstra, B. (Bouke), & Vermeulen, T. (Ton) (samenst.). (2002). Deez’ beide dorpen; Zoetermeer en Zegwaart in 1799. Historisch Genootschap Oud Soetermeer.