Verder naar inhoud

In Zoetermeer en Zegwaart wordt de pastoor in 1574 door een dominee vervangen. Dat gebeurt nadat de geuzen proberen de stad Leiden te ontzetten van de Spaanse bezetting. Daarvoor laten ze een groot deel van het land tussen Maas en Rijn onderstromen. Er wordt flink gevochten rondom Zoetermeer, dat op de route ligt. De woning van de pastoor, die stond op de plaats waar nu rijksmonument ‘t Oude Huis aan Dorpsstraat 7 staat, brandt af.

Waarschijnlijk is de kerk geplunderd. Bovendien slapen de soldaten in de kerk omdat dat het enige grote gebouw  in de buurt is. Pastoor Petrus Corneliszoon Koninck, die in 1569/1570 was aangesteld, houdt het omstreeks die tijd voor gezien. Tenminste, al in 1575 staat in Zoetermeer de eerste dominee op de kansel: Wijnandus van Beeck. We weten niet of de pastoor het protestantse gedachtegoed kent of toepast. Het kan zijn dat zijn vertrek te maken heeft met de komst van de geuzen, maar ook dat staat niet vast. Zij zijn zo fanatiek dat ze in elke priester een vertegenwoordiger van de kerk van de gehate Spaanse koning zien.

De bevolking blijft waarschijnlijk gewoon naar de kerk komen, of er nu een pastoor of een dominee staat.

Zodra de opstandelingen de touwtjes in handen hebben, wordt de openbare uitoefening van de katholieke godsdienst verboden. Zij verbinden de afkeer van de katholieke godsdienst met het tirannieke bestuur. Je mag wel katholiek zijn – vrijheid van godsdienst staat hoog in het vaandel – als je dat maar niet openlijk toont. Dit geldt overigens ook voor joden en later voor remonstranten. Door dat verbod ontstaat een tegenbeweging van getrouwen aan de oude kerk.

Priester voor de dolende katholieke schapen

De dorpelingen die aan het katholieke geloof trouw blijven moeten zich behelpen met rondreizende priesters. Die moeten een enorme inhaalslag aan sacramenten toedienen zodra ze aankomen.

Het duurt tot 1627 voordat een pastoor voor Zoetermeer beschikbaar komt. Zij moeten hem ook dan nog delen met Stompwijk, Zoeterwoude, Leidschendam, Nootdorp en de dorpen rondom Reeuwijk, een enorm uitgebreid gebied voor één man. De eerste vaste priester is Martinus van der Velden, die op 24-jarige leeftijd in Antwerpen tot priester was gewijd. Hij vestigt zich in Stompwijk om de ‘doolende schapen op te zoeken, te troosten en te versterken’. Tot zijn gebied behoort ook Wilsveen, waar hij de Mariaverering nieuw leven inblaast. In dat gehucht heeft namelijk een kapel gestaan met daarin een wonderdoend Mariabeeld. Na de reformatie is de kapel gesloopt en het beeld in Delft verstopt, maar de bedevaartgangers blijven komen.

Een van de families aan de Voorweg waar de pastoor altijd welkom is, is de familie Crooneveen. Nadat Zoetermeer in 1685 weer een eigen pastoor krijgt, verlenen zij hem huisvesting en bouwen zelfs hun achterhuis uit tot ‘kerckhuysinge’. Dat alles tot ongenoegen van de hervormde predikant, die in de kerkeraad op 1 juli 1685 ‘met groote droefheyt’ meldt dat in het huis van Crooneveen elke zondag en op heilige dagen de ‘paepsche godsdienst met toevloeyinge van veel volck wort geoeffent’.

Remonstranten

De Hervormden hebben al vroeg in de 17de eeuw te lijden onder een afsplitsing: de Remonstranten.

Toen de twisten tussen de rekkelijken en de preciezen begonnen, bleek de Zoetermeerse kerkelijke gemeente te passen bij de rekkelijke remon­strantse gedachte. Ds. Petrus Palu­danus, die in 1604 was beroepen, moet in 1614 vertrekken. De Zoetermeerders beroepen Hendrik Georgy Blijvenburgh, die op 5 januari 1615 zijn intre­de doet. De aanhangers van de precieze leer moeten zich behel­pen met kerkdiensten in schuren en dergelij­ke. De synode van Leiden gooit roet in het eten: zij stellen de later zo genoemde Dordtse leerregels op en ontzetten vervolgens in de zomer van 1619 ds. Blijven­burch uit zijn ambt.

De precieze contraremonstranten hebben inmiddels de touwtjes weer in handen. Predikant Johannes Georgy, die zij in 1617 hadden beroepen, preekt vanaf november 1618 weer vast in de Zegwaartse Gerefor­meerde kerk. Uiteraard zijn de geschillen hiermee niet in een klap opgelost. De godsdienstoefeningen worden nog her­haalde­lijk verstoord door rumoerige remonstranten, die met een ketting tegen een wind­scherm slaan en zo de predikant beletten te spreken. Ook vindt de dominee eenmaal een menselijk bot op de preekstoel en op de woensdag na Pasen 1619 wordt hij ver­rast door het ‘uit­spoegsel bij een dronckaert uytgeworpen’ op de kansel. Ondanks de stank wil hij geen ophef maken; hij voert zijn dienst uit terwijl hij wijdbeens staat om de ‘vuylicheydt’ te mijden.

Een eigen Remonstrantse kerk

De Remonstranten komen in die tijd bijeen bij nacht en ontij, vooral in een oud huis aan de Landscheiding met Bleiswijk. De baljuw van Rijnland heeft de arme gelovigen voor zijn toestemming zware boeten afgeperst. De bijeenkomsten worden al snel geleid door ds. Paschier de Fijne. Deze predikant krijgt de bijnaam ‘het ijsvogeltje’ omdat hij vaak over het ijs naar zijn gemeente komt geschaatst. Andere predikan­ten volgen en na de dood van Prins Maurits kan men ook overdag bijeenko­men, dan voornamelijk in het scheepstimmerhuis van Cornelis Kruyning aan Den Hoorn te Zegwaart. In 1635 zijn de gemoederen inmiddels zo bedaard dat men een huis in de Dorpsstraat te Zegwaart kan aankopen als woonhuis voor de predikant. Hier wordt ook een kerk gebouwd. De eerste vaste dominee is Jaco­bus Bate­lier, die van 1633-1635 dienst doet in Zoetermeer-Zegwaart. Zijn opvolger Walich Maartensz overlijdt hier in 1641. Van hem is een grafschrift bewaard gebleven: ‘Hier rust de schrale romp, van hem die als een licht, met leven en met leer, een ieder heeft gesticht’. Voorgangers na hem blij­ven hier maar enkele jaren totdat Henricus Vreeburg in novem­ber 1653 zijn intrede doet: hij vertrekt pas na veertien jaar, in 1667. In die tijd is de kerk van Zoetermeer de grootste van het Hollandse platteland.

Meer informatie:

Archieven

Boeken en tijdschriften